Historie van het landschap

In West-Nederland was veenvorming een indirect gevolg van de zeespiegelstijging na de laatste ijstijd. Er werd door de zee steeds meer zand op de kust afgezet, waardoor er strandwallen ontstonden en het achterland werd afgesloten van de zee. Het gebied werd steeds zoeter door de aanvoer van regenwater en rivierwater. In die natte omstandigheden konden uitgestrekte moerasbossen zich ontwikkelen, die gestaag doorgroeiden tot aan de middeleeuwen.

Zo werd een groot deel van westelijk Nederland bedekt onder een dik veenpakket. Rond de Middeleeuwen begonnen mensen met het ontginnen van dit veen door het graven van een slotennetwerk. Zonder water verdroogde en veraarde de bovenste veenlaag. Hierdoor ontstonden rondom Nieuwkoop en Gouda de typische smalle lange graslandkavels, het netwerk van sloten en slootjes, de lintvormige bebouwing, de achterkades met houtsingels, eendenkooien en pestbosjes.

In de 17de en 18de eeuw werd het veen afgegraven en verkocht als turf. Door het afgraven ontstonden grote plassen in het gebied. Aan het eind van de 18de eeuw werd een deel van deze plassen drooggelegd voor de landbouw en zo ontstonden onder andere de Nieuwkoopse en Zevenhovense Polder. Soms was het te duur om plassen droog te leggen. Dat geldt voor de Nieuwkoopse Plassen en een deel van de Reeuwijkse Plassen.

Landbouw en natuur in natuurlijk evenwicht

De veengebieden van Holland vormden tot in de jaren 50 van de vorige eeuw in internationaal opzicht een bijzonder natuur- en landbouwgebied. Dat kwam door het kleinschalige boerengebruik en de eigenschappen van het landschap. Op en nabij de huiskavels werd het vee geweid en werden ook de schaarse meststoffen gebracht. De vegetatie was hierdoor wat voedselrijker. De sloten waren helder en vrij voedselarm. De achterste delen van percelen werden minder intensief gebruikt. Ze lagen meestal lager en werden niet of nauwelijks bemest. De waterbeheersing was nog niet zo goed als nu, waardoor lagere delen in de winter en het voorjaar vaak onder water of plas-dras stonden. De gewasopbrengst van deze perceeldelen was vaak zo schamel dat het gewas sommige jaren bleef overstaan omdat het de moeite van het maaien niet waard was. De sloten werden hier niet of nauwelijks geschoond waardoor deze dichtgroeiden met allerlei moerasvegetatie. Zo ontstond op de lange percelen een afwisselend grasland- en moerasgebied met een diversiteit in maaiveldhoogtes en voedselrijkdom.

De afwisseling van open landschap en begroeiing (o.a. houtkades en pestbosjes) en de afwisseling in voedselrijkdom en gebruiksintensiteit bood plaats aan vele soorten planten en dieren die we tegenwoordig als typische veenweidenatuur bestempelen.

Door innovaties landschap minder divers

In de tweede helft van de vorige eeuw volgden vele innovaties elkaar snel op: introductie van kunstmest, grotere capaciteit en nauwkeurigheid van de gemalen, grotere en efficiëntere landbouwwerktuigen. Daardoor werd het landgebruik intensiever en efficiënter. Door de toevoeging van de (kunstmatige) voedingsstoffen en optimalisatie van de percelen veranderde de chemische kwaliteit van het water en de bodem. De opbrengst van het land werd verhoogd tot ongekende hoogten. De keerzijde hiervan was dat het landschap minder divers werd, omdat op alle percelen dezelfde (ideale) omstandigheden gecreëerd werden voor de landbouw.

Aanpassing naar behoefte

Niet langer werd gebruik gemaakt van de eigenschappen van het landschap, maar het landschap werd aangepast aan de behoefte. Zo werden alle percelen optimaal gebruikt, maar verdween de diversiteit. Daarmee verdween ook veel van de veenweidenatuur uit het agrarisch landschap. Bloemrijke hooilanden werden monoculturen van Engels raaigras en het waterpeil werd zo gereguleerd dat vrijwel alle plasdras-plekken van het land verdwenen. Door het gebruik van kunstmest kon het moment van de eerste maaironde zo vervroegd worden dat veel weidevogelnesten en –kuikens sneuvelen. Bovendien werd, door gebruik van steeds efficiëntere maaimachines, het voor weidevogelkuikens vrijwel onmogelijk om een vroegtijdig einde te ontlopen.

Waar voorheen de functies landbouw en natuur samen het landschap vormden, werden deze functies de afgelopen halve eeuw meer en meer een bedreiging voor elkaar. Om deze ontwikkeling te stoppen is natuurbeleid ontwikkeld.