Natuurnetwerk Nederland

Van het Naardermeer tot aan de Alblasserwaard loopt een natuurzone die uniek is in Europa: veenweidenatuur. Hier zie je onder andere weidevogels, houtsingels, pestbosjes en turf. Daarnaast vind je hier oneindig veel sloten en unieke veenplassen, zoals de Reeuwijkse en Nieuwkoopse Plassen.

Wat gaan we doen in dit gebied?

Hoofddoel van de Rijksoverheid is de versterking van de veenweidenatuur in het natuurnetwerk. Het programma Veenweiden tracht hieraan een bijdrage te leveren, onder andere door een sterkere, gebiedseigen, biodiversiteit, aanleg en beheer van beschermde natuurgebieden (o.a. Natura 2000-gebieden) en realisatie van een deel van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Ook een ecologische verbindingszone tussen de Nieuwkoopse Plassen en Reeuwijkse Plassen hoort hierbij.

Bij de aanleg van natuur wordt ook gewerkt aan de doelen voor water (Kaderrichtlijn Water), zoals verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater.

Biodiversiteit

Voor het behoud van het unieke veenweidelandschap en de verbetering van de biodiversiteit zijn de afgelopen jaren vele strategieën bedacht. De belangrijkste daarvan is de Ecologische Hoofdstructuur, tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland (NNN) genoemd. Het doel hiervan is de verschillende natuurgebieden met elkaar te verbinden, zodat leefgebieden van planten en dieren in contact staan met elkaar en de soorten blijven voortbestaan. Ook op Europees niveau is er beleid om de biodiversiteit te behouden en te versterken: Natura 2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, ook wel kerngebieden genoemd. Doelen voor de kerngebieden zijn: bestaande natuur moet beter van kwaliteit worden en sommige natuurtypen moeten in oppervlakte toenemen binnen of rond zo’n kerngebied. Deze aanpak is vastgelegd in beheerplannen.

In Gouwe Wiericke zijn twee Natura 2000-gebieden:

  • Nieuwkoopse Plassen & De Haeck,
  • Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein (ter hoogte van de Reeuwijkse Plassen).

Natuurnetwerk

Voor het voortbestaan van de unieke natuur in kerngebieden als de Nieuwkoopse en Reeuwijkse Plassen is het uiteraard noodzakelijk dat de kerngebieden zelf behouden blijven en versterkt worden. Belangrijk is ook dat er natuurverbindingen komen tussen de kerngebieden. Door leefgebieden te verbinden worden populaties weer sterk en gezond en zijn ze minder gevoelig voor verstoring en vervuiling.
Dieren die we in het gebied graag terugzien zijn de rugstreeppad, de vuursalamander, de donkere klaverzandbij en zoogdieren als otter, konijn, wezel en de waterspitsmuis. Denk ook aan vogels als de boerenzwaluw, de roerdomp en de stern. Planten die weer terug zouden moeten komen zijn diverse soorten gras, distels en mossen en bijvoorbeeld bochtige klaver, gele kornoelje en het groot spiegelklokje.

Voor het behoud van het veenweidelandschap in het algemeen is het belangrijk om een minder strikte scheiding te maken tussen functies als landbouw en natuur. Dit maakt het systeem robuuster, met meer biodiversiteit in het gehele gebied. Het is hierbij van belang om de randvoorwaarden van natuur en landbouw goed te bewaken en te onderzoeken waar ze elkaar versterken en waar ze tegenovergesteld zijn. De twee functies zullen niet altijd goed samen kunnen gaan, maar er kunnen ook win-win situaties optreden waarbij natuur profiteert van het landbouwkundig gebruik en de landbouw profiteert van de biodiversiteit. Dit vraagt om maatwerk en om flexibiliteit bij alle betrokkenen.

Typen natuur

Dit zijn grote en kleine wateren met voedselrijk, helderen (vrijwel) stilstaand water, waarin waterplanten als krabbenscheer voorkomen. In Gouwe Wiericke gaat het om petgaten in de Nieuwkoopse Plassen en om sloten die plassenstelsels met elkaar verbinden. Daar is schoon water voor nodig.

Nederlandse moerassen zijn vrijwel allemaal ontgonnen of verveend. Moerassen komen voor op de overgang van zoet water naar land. Daar zien we open begroeiingen van riet, lisdodde, dotters, watermunt en biezen in water. De roerdomp en snor vinden het prettig om zich te verstoppen in rietkragen. Moeras is ook van belang voor libellen, vissen, amfibieën en enkele zoogdieren, zoals de bever, otter en de waterspitsmuis. Het rietland kan vrij open en kruidenrijk zijn met diverse orchideeën en blauwe knoop.
Als het riet ouder wordt gaat het geleidelijk over in een landschap met bomen of struiken (ruigten) met moerasspirea of poelruit.

Kranswieren zijn grote vertakte algen met fijne bladeren die vaak grote aaneengesloten velden vormen in een plas of sloot. Dit soort wateren zitten op de overgangen van zoete plas naar moeras. Het water moet voor kranswieren zeer helder, voedselarm en niet vervuild zijn. Dat geldt ook voor krabbenscheer en fonteinkruid. Door de sloten waarmee het water wordt aangevoerd naar het natuurgebied langer te maken (verlengde aanvoerweg), kan het water hier op termijn erg schoon worden. Krabbenscheer kan zich dan sterk uitbreiden en bijvoorbeeld het glanzig fonteinkruid en groot blaasjeskruid kunnen weer terugkeren. Veel libellensoorten als groene glazenmaker zijn ook zeer afhankelijk van een goede waterkwaliteit.

Nat schraalland is tegenwoordig een zeldzaam natuurtype dat door milieuvervuiling sterk onder druk staat. Omdat de bodem in dit natuurtype weinig voedingsstoffen bevat, groeien de planten langzaam. Kleine soorten als blauwe zegge, blauwe knoop, Spaanse ruiter en verschillende soorten orchideeën geven het gras kleur. De graslanden kunnen ’s winters onder water staan maar zullen ’s zomers oppervlakkig uitdrogen. Door jaarlijks te hooien blijft het voedselarme karakter behouden.

Dit natuurtype staat sterk onder druk door bemesting en ontwatering. Vochtige hooilanden zijn vaak gele bloemrijke graslanden, die bestaan uit ratelaar, gewone rolklaver, moerasrolklaver, geel walstro, scherpe boterbloem, kruipende boterbloem of dotterbloem. Deze soorten hebben voedselarme grond nodig. Vochtige hooilanden zijn het leefgebied van de watersnip, zomertaling, het paapje en vlinders als het donker pimpernelblauwtje en rode vuurvlinder. Het gemiddelde waterpeil is redelijk nat, 20-30 cm onder maaiveld, waarbij het peil in de zomer alleen gedurende korte tijd dieper kan wegzakken. Het hooi wordt jaarlijks gemaaid en afgevoerd.

Dit grasland is het natuurtype dat het dichtst bij het moderne boerenbedrijf staat. De voedselrijke en bloemrijke graslanden worden vanwege de aanwezige grutto’s, kieviten, gele kwikstaarten en tureluren pas na half juni gemaaid. Dan is er vaak nog voldoende tijd voor de boeren om er hooi af te halen en koeien te laten grazen. Vooral in het broedseizoen staat het waterpeil hoog, wat weidevogels aantrekt. In juni zakt het peil, zodat het land goed beheerd kan worden.

Dit grasland kent vele gezichten. Er kunnen allerlei soorten gras en kruiden voorkomen. Over het algemeen is de grond rijk aan voedingsstoffen, waardoor grotere, opvallend bloeiende soorten een plek in het grasland innemen. Denk aan kamgras en witbol, munt, koekoeksbloem, waterkruiskruid en zwarte zegge. Doordat er veel voedsel is, kunnen soorten als de Noordse woelmuis en bruine kiekendief hier leven. Ook uilen, zangvogels en purperreigers profiteren van de muizen en bloemen die er voorkomen.

Natuurrealisatie door agrariërs

Natuur in Nederland wordt meestal aangelegd en beheerd door terreinbeherende organisaties als Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer. Maar steeds vaker nemen ook particulieren en agrariërs deze taak op zich. Zij blijven zelf eigenaar van de grond en realiseren en beheren zelf de natuur. Het landschap in Gouwe Wiericke is eeuwen geleden ontstaan door het agrarisch gebruik. De natuurwaarden die we terug willen brengen zijn dus ook ooit ontstaan door het agrarisch gebruik. Daarom is het ook logisch om het beheer van het landschap bij de agrariërs te houden. Dit vraagt om maatwerk en flexibiliteit van de agrarische sector.

Historie van het landschap